Het Oranjetipje is met zijn vrolijk oranje gekleurde vleugeltipjes een van de best herkenbare dagvlindersoorten. De onrustig fladderende vlinders met oranje tipjes zijn altijd mannetjes. Ze inspecteren hun leefgebied veelvuldig op de aanwezigheid van vrouwtjes. De vrouwtjes zijn niet oranje gekleurd en lijken op afstand meer op koolwitjes. Het Oranjetipje behoort tot de familie van de witjes. In Drenthe is het een algemene vlindersoort die een voorkeur heeft voor kleinschalige landschappen.
Eind april kruipt het Oranjetipje uit zijn pop. De mannen verschijnen ruim een week eerder dan de vrouwen. Ze kunnen hun woongebied dan eerst even goed verkennen, maar ook meteen achter de vrouwen aan gaan als die aankomen. Een vrouwtje paart maar een keer in haar kortstondig leven dat slechts enkele weken duurt. Het mannetje daarentegen probeert zo veel mogelijk vrouwtjes te bevruchten. In zijn enthousiasme duikt hij op alles af wat maar een beetje wit is en fladdert. Zelfs dwarrelende papiersnippers krijgen zijn aandacht.
Op afstand kan hij niet zien welk vrouwtje wel of niet bevrucht is. Een bevrucht vrouwtje steekt bij nadering van een opdringerige man haar kontje resoluut omhoog. Het mannetje begrijpt dit gebaar en gaat dan op zoek naar andere vrouwen.
Na de paring drinkt het vrouwtje veel nectar. Dit is nodig voor de ontwikkeling van haar eitjes. Per dag legt ze onder gunstige omstandigheden zo’n dertig eitjes. In totaal zijn dat er zo’n tweehonderd.
Veeleisend
De Pinksterbloem is de belangrijkste voedselplant voor het Oranjetipje. Soms wordt Look zonder look als waardplant gebruikt. In tuinen worden zo af en toe ook rupsen van Oranjetipjes op Judaspenning gevonden. Over het algemeen geldt echter dan de meeste Oranjetipjes op zoek gaan naar een Pinksterbloem. Het moet dan wel een Pinksterbloem zijn met veel bloemknoppen en hij mag niet uitgebloeid zijn. Ook Pinksterbloemen die in de schaduw staan worden afgekeurd. Een andere eis is dat op korte afstand van de Pinksterbloem houtige stengels aanwezig zijn.
Als aan al deze voorwaarden is voldaan kan het vrouwtje aan de slag. Op elke Pinksterbloem wordt meestal maar 1 ei gelegd. Ze voorziet het eitje van een vies geurtje zodat andere vrouwtjes afgeschrikt worden om daar nog een ei bij te leggen.
Kannibalisme
De rups eet eerst de bloemen op. Deze jonge vruchtjes vormen de hoofdmaaltijd. Vruchtjes die ouder dan 8 dagen zijn, zijn voor wat de rups betreft over hun houdbaarheidsdatum heen. Wanneer een grote rups een klein uitgevallen soortgenoot op dezelfde plant tegenkomt, vreet hij die op. Geen wonder dat de vrouwtjes elkaar met geurtjes duidelijk maken waar ze hun eitjes hebben afgezet. Maar helaas, een flinke regenbui kan al snel roet in het eten gooien, want dan spoelt het geurtje weg. Dit leidt regelmatig tot kannibalisme bij Oranjetipjes.
Beekdalen zoals de Drentsche Aa en het Oude Diep zijn ideale leefgebieden voor het Oranjetipje. In vochtige graslanden groeien veel Pinksterbloemen. Na twee tot drie weken verpopt de rups. Het Oranjetipje moet vervolgens als pop de hele zomer, herfst en winter in deze vegetatie doorbrengen.
Een Pinksterbloem of een grasspriet is daarom geen optie want de poppen zouden door grazend vee of een maaimachine worden opgeruimd. Vandaar dat alleen eitjes worden afgezet op Pinksterbloemen die in de buurt staan van een rietstengel, een wilgenstruik of een andere overjarige plant. De rupsen kunnen zich daar dan verschuilen…
Toekomst
De toekomst ziet er voor de Oranjetipjes gunstig uit. Zowel natuurbeschermers als gemeenten zorgen steeds vaker voor fraaie overgangen tussen grasland en houtwallen en bos. Bomen zorgen voor beschutting. Die beschutting is voor een vroeg vliegende soort zoals het Oranjetipje van levensbelang. Een Oranjetipje kan net als de meeste dagvlinders pas vliegen wanneer het minstens 15 graden is. Die temperatuur wordt eind april/begin mei vaak niet gehaald. Op zonnige en beschutte plekjes houdt de vlinder haar vleugels in een zodanige V-vorm dat de zonnestralen via de witte vleugels op het lijf weerkaatsen. Deze strategie van opwarmen wordt door alle witjes toegepast.
Oranjetipjes hebben altijd haast, want de periode waarin de Pinksterbloem voldoende voedsel voor de rups biedt, is maar kort. Het moet dan ook frustrerend zijn dat bij koud voorjaarsweer de mannen en vrouwen onmachtig aan een plant hangen te kleumen en niets kunnen doen om hun leven een vruchtbare invulling te geven.
Een beheerder van een gebied kan het Oranjetipje helaas geen extra warmte geven, maar gelukkig wel extra aandacht. Bijvoorbeeld door pas na half juni te maaien en snoeiwerkzaamheden in de bosrand gefaseerd uit te voeren. Zo kan het Oranjetipje, die maar liefst 10 maanden van het jaar in een pop opgesloten zit, toch een zonnige lente tegemoet zien.
Dit artikel schreef Geert de Vries* voor ons kwartaalblad 86.
*G.W. de Vries is natuurfotograaf en lid van de Wetenschappelijke Adviescommissie van Het Drentse Landschap.